Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Europese Hof) heeft eind december 2019 een uitspraak gedaan in een rechtszaak tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en een bedrijf dat een bacteriële reiniger op de markt brengt. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) volgt de uitspraak van het Europese Hof dat deze bacteriële reiniger een biocide is. Het middel werd op de markt gebracht als ‘probiotisch’ schoonmaakmiddel, dat gebruikt wordt om de groei van micro-organismen te voorkomen. Deze uitspraak vergroot de reikwijdte van de Biocidenverordening.

 In een KNB-bericht van 15 januari 2020 wordt uitgebreid inhoudelijk ingegaan op de overwegingen van het Europese Hof in deze rechtszaak.

Het Europese Hof concludeert dat een middel dat inwerkt op de leefomgeving van schadelijke organismen een biocide is conform de Biocidenverordening, behalve als dat middel uitsluitend fysiek of mechanisch werkt. Ook middelen die een preventieve werking hebben kunnen daarmee onder de Biocidenverordening vallen. De termijn waarbinnen een middel werkt is niet van belang om te bepalen of iets wel of niet een biocide is. Ook bij een indirecte werking tegen schadelijke organismen is er sprake van een biocide.

 Omdat het CBb de uitspraak van het Europese Hof volgt, is dit nu een definitieve juridische uitspraak. Tegen de uitspraak van het CBb in deze zaak is geen beroep meer mogelijk. De CBb-uitspraak vindt u hier.

Disclaimer: Dit is een niet-juridische interpretatie van deze rechtszaak. Hieraan kunnen geen juridische consequenties worden verbonden.