Soms lukt het lidstaten niet om zelf te bepalen of een middel een biocide is of niet. Als dit gebeurt, is de eerste stap onderling overleg tussen bevoegde autoriteiten van verschillende Europese lidstaten. Als de autoriteiten geen overeenstemming bereiken, kan een lidstaat aan de Europese Commissie om een besluit vragen.

Deze mogelijkheid is vastgelegd in artikel 3.3 van de Europese Biocidenverordening (BPR). De uitspraken van de Europese Commissie hierover zijn de zogenaamde artikel 3.3 besluiten. Deze uitspraken geven richting aan de beoordeling van vergelijkbare grensgevallen.

Er zijn tot nu toe uitspraken over:

  • het gebruik van paraffineolie voor het behandelen van eieren teneinde de omvang van de populatie van nestelende vogels te beheersen,
  • een met permethrine geïmpregneerde deken voor paarden gebruikt voor de bestrijding van hinderlijke insecten in de omgeving van het paard,
  • propaan-2-ol bevattende middelen voor handendesinfectie,
  • een in de handel gebracht mottenwerend middel bestaande uit gedroogde lavendelbloesems in een kussentje,
  • een met citroenzuur geïmpregneerde antivirale papieren zakdoek,
  • een op polydimethylsiloxaan gebaseerde formulering die in de handel wordt gebracht ter bestrijding van muggen,
  • bacterieculturen die bestemd zijn voor de vermindering van organische stoffen en die voor dat doel in de handel worden gebracht,
  • kationische polymeerbindmiddelen met quaternaire ammoniumverbindingen in verf en coatings,
  • op niet-natuurlijke wijze met Wolbachia geïnfecteerde muggen die voor vectorbestrijding worden gebruikt,
  • een schoonmaakmiddel dat ADBAC/BKC bevat.

De uitspraken staan op de website van ECHA.