De staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)) bracht de Tweede Kamer in een brief op de hoogte van de voortgang rondom het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Dit programma besteedt ook aandacht aan biociden. 

Impulsprogramma Chemische Stoffen

Het doel van het nationale en internationale stoffenbeleid is om de vervuiling van het milieu door gevaarlijke chemische stoffen terug te dringen en nieuwe vervuiling zoveel mogelijk te voorkomen. Het Impulsprogramma Chemische Stoffen is opgezet om gebleken, urgente knelpunten in dit beleid projectmatig en gericht aan te pakken. In totaal zijn er 19 projecten binnen dit programma, waarvan er  5 gericht zijn op biociden. 

Biocideprojecten

  • Project 3: ‘Functionaliteit – Verbreding Integraal Plaag Management (IPM Integrated Pest Management (Integrated Pest Management))’. Het impulsproject is gericht op het breder inzetten van IPM bij het voorkomen of bestrijden van andere organismen dan knaagdieren. Het project sluit daarmee aan bij het Strategisch Kader Biociden. Voor dit project organiseerde het ministerie van IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) en het KNB op 11 oktober een symposium over de verbreding van IPM. Zie het verslag van dit symposium.

  • Project 5: ‘Publiek belang van het gebruik van stoffen’. Het doel van dit project is om tot een Europese aanpak te komen voor het meewegen van het publiek belang bij de besluitvorming over biociden en andere chemische stoffen. Dit project is nog in voorbereiding. 

  • Project 13: ‘Kennis in de keten – biociden’. Dit project heeft als doel om de kennis over biociden en het juist toepassen daarvan in de hele keten te verbeteren. De focus van het project ligt op de verkoop en toepassing van biociden bij bedrijven, instellingen, overheden en burgers. Het project sluit aan op het Strategisch Kader Biociden.  

  • Project 14: ‘Samenhang in wettelijke kaders’. Dit project draagt bij aan meer samenhang tussen Europese verordeningen. Bijvoorbeeld bij de herziening van de Biocidenverordening. De eerste activiteiten binnen dit project richten zich op het valideren van testmethodes, de harmonisering van testrichtlijnen en het bevorderen van internationale samenwerking binnen de OESO. Daarnaast startte een publiek-private samenwerking (PEPPER) voor het valideren van methodes om hormoonverstoring vast te kunnen stellen.  

  • Project 19: ‘Monitoring biocidegebruik’. Het biocidenbeleid wil de milieulast door het gebruik van biociden zoveel mogelijk verlagen. In dit project wordt geprobeerd een eerste beeld te krijgen van de omvang van het biocidegebruik op basis van de hoeveelheid biociden die op de markt worden gebracht. Dit eerste beeld is nodig om te kunnen monitoren of het biocidengebruik daadwerkelijk omlaag gaat. Het project sluit aan op het Strategisch Kader Biociden. In het voorjaar van 2024 worden de eerste resultaten van deze verkenning verwacht. 

Daarnaast besteedt de brief aandacht aan het recent verschenen RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)-rapport ‘Verkenning risicofactoren biocidegebruik’. De staatssecretaris geeft aan de aanbevelingen van het rapport ter harte te nemen. Ze gaat met handhavende instanties als ILT en NVWA Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) praten over het oppakken van deze aanbevelingen binnen de beleidslijn ‘Versterken en bevorderen toezicht en handhaving’ uit het Strategisch Kader Biociden. Ook de aanbevelingen voor beleid en onderzoek sluiten aan bij meerdere beleidslijnen van het Strategisch Kader Biociden. Zie voor meer informatie over het rapport: nieuwsbericht Meer aandacht nodig voor veilig gebruik biociden

Meer informatie